(vrat in, heeft en is ingevreten),
I. onoverg.,
1.beschadigend of verterend, vernielend aldoor dieper of verder gaan in : roest vreet in ; de kanker vreet geweldig in; de stroom vreet hier erg in;
2.(fig.) een invretende droefheid; een invretend kwaad; — (scheik.) inbijten;
3.ingebeten worden : die stangen, de oevers vreten in;
II. overg.,
1. door zijn inwerking verteren: ingevreten ijzerwerk;
2. (van insecten) vretende gaten, gangen, holen in iets maken ;
3. (gew.) de weide is ingevreten, afgegraasd.