Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Instorten

betekenis & definitie

(stortte in, heeft en is ingestort),

I. overg., 1. stortende indoen, ingieten: granen instorten, in een zak, in een maat;
2. (fig.) inboezemen, ingeven : het krijgsvolk moed instorten ;

II. onoverg.,

1. in stukken brekende ineenvallen, neerstorten (van huizen, torens enz.); — ook oneig. van bouwsels van de geest; — (van personen) opnieuw ziek worden na aan de betere hand te zijn geweest: de gehele zomer is hij vrij goed geweest, maar in de herfst is hij weer ingestort;
2. met geweld instromen (b.v. van de zee); — (van personen) haastig, onstuimig, in verwarring ergens binnenkomen: wankelend stortte zij de kamer in.