Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Heks

betekenis & definitie

v. (-en), vrouw die met toverij omgaat, die in staat is (met behulp van de duivel) anderen onheil te berokkenen : die vrouw is een heks; men moet een ledige eierschaal breken, anders varen de heksen er op naar Engeland; het geloof aan heksen is de wereld nog niet uit; dat is heet, zei de heks, en zij werd verbrand; — ook als scheldwoord : zo'n oude heks ; — in niet-ongunstige zin als ben. voor een meisje dat bijdehand of schalks is : een heks van een meid; die kleine heks !