Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Harmonica

betekenis & definitie

v. (-s),

1. muziekinstrument, hetzij uit aangeslagen staven of klokjes bestaande (glasharmonica, w. g.) of als trekharmonica (accordeon) uit een balg waarbij de lucht bij het in- en uitschuiven stalen veren in trilling brengt; ook bij verkorting voor mondharmonica; — chemische harmonica, een verticale, open glazen buis, waarin een gasvlam tonen voortbrengt;
2. verbindingsstuk dat op de blaasbalg van een gewone harmonica gelijkt, b.v. tussen de wagens van een D-trein.

< >