Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hanteren

betekenis & definitie

(hanteerde, heeft gehanteerd), (<Fr.),

1.(een kunst, een ambacht) uitoefenen, beoefenen (vrijwel veroud.);
2. (van zaken) omgaan met, volgens zijn bestemming behandelen, bezigen, gebruiken: de naald, het zwaard hanteren ; hij weet mes en vork goed te hanteren, kan er vlug mede te recht, hij eet flink ; de pen goed hanteren, een goede stijl hebben; het penseel hanteren, schilder zijn; — ook van onstoff. zaken : in het hanteren van het Italiaans was hij een baas ;
3. in de hand nemen; met de handen baas worden, verplaatsen enz.: help me even, ik kan die zware kast alleen niet hanteren.