Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Flink, gestalte

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. van stevige, welgebouwde gestalte: een flinke meid; hij is erg flink voor zijn leeftijd;
2. goed berekend voor zijn functie of taak, behoorlijk, stevig, degelijk: flinke benen hebben; je mag wel een flinke zak meenemen; hij heeft een flinke stem; een flinke zoen; — (van oude mensen) nog flink zijn, nog goed mee kunnen doen;
3. groot van afmeting of hoeveelheid: een flink stuk grond; een flinke hap er uit snijden; — bw., in sterke mate: hij is hink gegroeid ; het is flink koud;
4. sterk van karakter, moedig, doortastend of standvastig: het is een flinke vent; ik vind dat flink van je; — zich flink houden, niet toegeven, niet wijken, zich niet bang laten maken e.d.; ook: daarvan getuigend : een flinke brief schrijven.

< >