I. FEIL
v. (-en),
1. misslag, fout, vergissing: hier is een feilingeslopen;
2. tekortkoming, zedelijke fout, gebrek: een vriend, die mij mijn feilen toont (Van Alphen).
II. FEIL
v. (-en), (gew.)
1. dweil: zo nat als een feil;
2. laag, gemeen mens, dronkaard.