Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Netelkoorts
- Netelkruid
- Netelorgaan
- Netelplanten
- Netelroos
- Netelzucht
- Netenkam
- Netenkop
- Netgaren
- Netgewelf
- Netheid
- Nethemd
- Nethinim
- Netje
- Netjes
- Netkaart
- Netklep
- Netleuver
- Netmaag
- Netmeloen
- Netnummer
- Netpython
- Netreiniger
- Netrimpelig
- Netruim
- Netschakelaar
- Netschrift
- Netsgewijze
- Netspanning
- Netstok
- Netstroom
- Netstrop
- Nettel
- Netten
- Nettenboeter
- Nettenboetster
- Nettenbreier
- Nettenbreister
- Nettenknoper
- Nettenmaker
- Nettenwagen
- Netter
- Nettigheid
- Netto
- Netvat
- Netverband
- Netversperring
- Netvleugelig
- Netvlies
- Netvoeding
- Netvork
- Netvormig
- Netwant
- Netwants
- Netwerk
- Netzak
- Neuk
- Neuken
- Neulen
- Neum
- Neur(o)
- Neuralgie
- Neuralgisch
- Neurasthenicus
- Neurasthenie
- Neurasthenisch
- Neuren
- Neurend
- Neurie
- Neuriën
- Neuriet
- Neuritis
- Neurologie
- Neuroloog
- Neuroma
- Neuron
- Neurose
- Neurotisch
- Neus
- Neusaap
- Neusbadje
- Neusbeen
- Neusbeentje
- Neusbeer
- Neusbloeden
- Neusbloeding
- Neusbrandertje
- Neuscatarrhe
- Neusdier
- Neusdoek
- Neusdoekje
- Neusdouche
- Neusdrop, neusdrup
- Neusgang
- Neusgat
- Neusgeluid
- Neusgezwel
- Neushaai
- Neushaar
- Neusholte