Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Afslingeren
- Afslippen
- Afslipping
- Afslobberen
- Afslobbering
- Afsloffen
- Afsloffing
- Afslonzen
- Afslonzer
- Afslopen
- Afslorpen
- Afslorping
- Afsloten
- Afsloven
- Afsloving
- Afsluipen
- Afsluitboom
- Afsluitdam
- Afsluitdijk
- Afsluitduiker
- Afsluiten
- Afsluiter
- Afsluiting
- Afsluitingsdelen
- Afsluitingshek
- Afsluitingskanaal
- Afsluitingsmuur
- Afsluitingsstelsel
- Afsluitingstoestel
- Afsluitingsvuur
- Afsluitinkje
- Afsluitkade
- Afsluitklep
- Afsluitkraan
- Afsluitplaat
- Afsluitpremie
- Afsluitprovisie
- Afsluitring
- Afsluitster
- Afslupen
- Afslurpen
- Afsmakken
- Afsmallen
- Afsmeden
- Afsmeding
- Afsmeken
- Afsmeking
- Afsmelten
- Afsmelting
- Afsmeren
- Afsmering
- Afsmetten
- Afsmijten
- Afsmijting
- Afsmokkelen
- Afsnauw
- Afsnauwen
- Afsnede
- Afsnellen
- Afsnij(d)sel
- Afsnijden
- Afsnijder
- Afsnijding
- Afsnijdster
- Afsnijhout
- Afsnijling
- Afsnijschaar
- Afsnipperen
- Afsnippering
- Afsnoeien
- Afsnoeier
- Afsnoeiing
- Afsnoeisel
- Afsnoepen
- Afsnoeren
- Afsnorken
- Afsnorren
- Afsnuffelen
- Afsnuisteren
- Afsnuiten
- Afsnuiting
- Afsnuitsel
- Afsollen
- Afsoppen
- Afsopping
- Afspaden
- Afspading
- Afspanen
- Afspanisolator
- Afspannen
- Afspanner
- Afspanning
- Afspatten
- Afspatting
- Afspekken
- Afspelden
- Afspelen
- Afspeten
- Afspeuren
- Afspieden
