(solde af, heeft en is afgesold),
1. door er mee te sollen afmatten; dicht, van wind en zee: afgesolde schepelingen, door de hevige slingeringen van hun vaartuig geteisterd en afgemat; ook in toepassing op de stormen des levens: afgesold op 's levens woeste vloeden ; — oneig. ook van een schip : een af gesolde kiel; (fig.) door hevige hartstochten, kwellingen enz. iem. afmatten ; — 2. (iem.) afmatten door met hem te stoeien : de jongens zijn met haar aan ’t stoeien geweest en hebben haar af gesold, dat het een aard had! — zich af sollen, zich afmatten door met anderen te stoeien en elkander lieren derwaarts te trekken.