Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afsluiting

betekenis & definitie

v.,

1. de daad van afsluiten : de afsluiting van een kamer, van een terrein, van een water, van de stoom, van een rekening, van een koopmansboek, van een dienstjaar ;
2. het zich afsluiten : de afsluiting van de wereld maakt het hart niet beter ;
3. (-en), iets dat dient om een ruimte van de aangrenzende ruimte of twee voorwerpen van elkander af te sluiten; het voorwerp dat de sluiting uitmaakt en de uitgang of toegang belet: een schutting, j een ringmuur, een wal, een hek, een traliewerk en dergelijke afsluitingen ; — (in ’t bijz. in de waterst.) een dijk, dam of kade waarmede een water wordt afgesloten ; — (orgelm.) een klep in een orgel om de wind af te sluiten, die te beletten in de pijpen te dringen en deze te doen spreken.

< >