(smeerde af, heeft afgesmeerd),
1. (de stof die op iets gesmeerd zit) strijkend geheel of gedeeltelijk daarvan wegnemen, er afstrijken: boter van een te dik gesmeerde boterham afsmeren ;
2. van het aanklevende smeersel reinigen door het op iets anders af te strijken, af te vegen : hij smeert het mes op zijn broek af;
3. het smeren voltooien, alles smeren wat er te smeren valt: ik zal eerst de boterhammen maar afsmeren; gedaan maken met smeren : smeer eerst maar af en roep dan de kinderen om te komen ontbijten ;
4. (vero.) iern. afsmeren, een pak slaag geven.