Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ellips

betekenis & definitie

(<Gr.-Lat.), v. (-en),

1. (meetk.) een der kegelsneden, niet evenwijdig aan het grondvlak, een gesloten vlakke kromme waarvan voor ieder punt de som der afstanden tot twee er binnen gelegen vaste punten (brandpunten) gelijk is, ovaal.
2. (taalk.) weg-, uitlating van een of meer woorden in een volzin, die er door de hoorder of lezer gemakkelijk bijgedacht kunnen worden, inz. in spreekwoorden, spreuken, leuzen enz., ook deze uitdr. of zin zelf, b.v. eind goed, al goed; een man, een man, een woord, een woord! — de ellips is ook een rhetorische figuur.