Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Droef

betekenis & definitie

I. bn. bw. (droever, -st),

1. droeve wijn, troebel, nog niet geklaard; schone droeve, half geklaarde wijn;
2. door leed bedrukt, mistroostig, neerslachtig, treurig ; wat stemt u zo droef ? het wordt mij droef te moede, als ik de ellende dezer wereld aanschouw ; — (van gebaren enz.) genoemde toestand tot uitdrukking brengend: een droef hoofdschudden, een droeve blik ; — (van tijdingen enz.) de genoemde toestand verwekkend: spoedig was de droeve maar verbreid door ’t ganse land; — droeve jaren, met leed doorgebracht; — de ridder der droeve figuur, Don Quichot;
3. (gew.) ondeugend, stout: ’t is een droef kind, een droeve jongen.

II. v. (droeven), onzuivere stoffen in wijn na verwijdering van de moer of droesem, ook wel voor deze laatste gebruikt.