v. (-en),
1. inwendige werking die iem. tot niet vooraf overwogen of onbeheerste handelingen brengt, hartstocht, aandrift: de driften van het bloed; — heftige neiging of begeerte: een edele drift tot weldoen; — vuur, geestdrift;
2. haast die uit een sterke begeerte of drang voortkomt;
3. sterke en plotselinge toornachtige opwelling, of heftige uiting van ongeduld: in drift geraken; een opkomende drift onderdrukken; rood van drift; in drift gesproken woorden; — ook: neiging tot een derg. gemoedsgesteldheid;
4. het drijven op een vloeistof, meest in de verb. op drift: het ijs is op drift geraakt; een schip op drift; de deklast ging op drift, spoelde weg; — vand.: aantal planken enz. dat tegelijk aanspoelt;
5. stroming in vloeistoffen of in de lucht: er is veel drift, de wolken jagen, drijven snel; vand.: wolken die langs het uitspansel jagen;
6. afwijking van de koers (van een schip) door de werking van de wind op romp en tuig;
7. (luchtv.) weerstandskracht der lucht(stroming), een der componenten van de kracht die nodig is om een vliegtuig op te houden in de lucht;
8. beweging, stroming van het zeeijs en van het smeltwater van diluviale gletsjers;
9. kudde, troep, inz. van vee dat voortgedreven of geweid wordt: een drift ossen;
10. recht om vee over een stuk grond te drijven;
11. steeg; weg waarlangs men vee drift of mag drijven;
12. terrein dat wordt afgedreven (bij een drijfjacht);
13. (timm.) toestel voor het aandrijven der naden van schotwerk.