(bleef dood, is doodgebleven),
1. plotseling sterven, inz. aan een beroerte: N. is gisteren doodgebleven ; op de plaats doodblijven;
2. (fig.) doodblijven op —, vasthouden aan, niet willen toegeven: hij zou op een halve cent doodblijven, hij is door en door gierig, om een halve cent zou hij een koop laten varen.