Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dionysus

betekenis & definitie

Gr. Dio'nusos, oorspr. een Thracische godheid, later voorgesteld als zoon van Zeus en Se'mele (zie ald.), opgevoed door de nimfen van het fabelland Hysa. God van de wijn en van het uitbottende natuurleven, die met satyrs en bacchanten de wereld rondtrekt, allerwegen door wijnbouw en beschaving zegen verspreidende, maar met de dood of met krankzinnigheid straffende al wie zijn persoon of eredienst bespot (vgl. Lycurgus 1. en Pentheus); hij komt daarbij ook in Indië.

Zijn gemalin is Ariadne. Panter, los, tijger, ezel en dolfijn zijn hem gewijd. Op zijn feesten in Athene (Diony'sia) vonden toneelwedstrijden plaats waarbij dichters als Ae'schylus, So'phocles, Euri'pides en Aristo'phanes met hun toneelstukken optraden. Bij de Romeinen werd Bacchus of Liber geheel met Dionysus vereenzelvigd.