Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dialect

betekenis & definitie

(<Gr.-Lat.), o. (-en),

1. de bijzondere spraak ener streek of plaats, voor zover ze afwijkt van de algemene of landstaal, tongval, streektaal: het Rotterdamse dialect; het dialect van de Achterhoek ; hij spreekt dialect;
2. ieder van de talen die uit een gemeensch. grondtaal zijn voortgekomen : de Westgermaanse dialecten ;