telw.,
1. hoofdtelw., driemaal tien ; — zelfst.: de dertig (stuks) kosten mij...; over de dertig (personen); — een dertig boeken, ongeveer dertig ; — hij is in de dertig, hij is enige jaren ouder dan 30 jaar ; — diep in de dertig, bijna 40 jaar ; — het of de dertig, bw. bep., bij dertig (wijze van verkoop);
2. zelfst. gebruikt in verb. vorm, dertig personen: zij waren met hun dertigen;
3. als rangtelw.: bladzij dertig.