Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Daglicht

betekenis & definitie

o., het licht van de dag, zonlicht: iets bij daglicht bekijken, (fig.) zeer nauwkeurig; — hij zag het (eerste) daglicht te, werd geboren te; — hij is niet waard dat hem het daglicht beschijnt, is een nietswaardige; — (fig.) dat kan het daglicht niet velen, moet verborgen blijven, is niet in den haak; — iets in een fraai daglicht plaatsen, het vergoelijken; zich in een zeker daglicht vertonen, zich zus of zo doen kennen, voordoen; — iets in een helder daglicht stellen, goed doen uitkomen.

< >