Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Cement

betekenis & definitie

(<Fr.), o.,

1. ben. voor verschillende stoffen die een snel verhardend bindmiddel voor bouwwerken (mortel) opleveren, in het bijz. het z.g. Portland-cement (zo genoemd omdat het de kleur van Portland-steen heeft), een product ontstaan door branden van een mengsel van kalk en leemhoudende grondstoffen, een groentot geelachtig poeder dat, met water aangemaakt, na een tiental uren steenhard wordt; — natuurlijk cement, mergel dat zonder vermenging met andere stoffen voor cementbereiding kan dienen; — Romeins cement, gebrand van kalkmergel en bereid met zand;
2. (fig. in dichterlijke taal) bindmiddel, verbindende kracht: geloof is het cement der kerk;
3. kit, lijm- of bindmiddel ; — stof die op cement (1.) lijkt, o.a. om holle kiezen te vullen ; 4. de beenachtige laag om de wortels der tanden;
5. stof waarmede men een metaal laat gloeien teneinde bepaalde stoffen daarmede te verbinden of daaraan te onttrekken: houtskool is het cement om ijzer in staal te veranderen;
6. residu bij zekere bereidingswijze van zuren;
7. (zeemanst.) snert.

< >