Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bureau

betekenis & definitie

o. (Zuidn. m.) (-’s),

1. schrijftafel met loketten tot berging van papieren ; — een bureau-ministre, een bureau zonder kop en klep ;
2. kantoor waar een administratie wordt gevoerd: het bureau van een dagblad ;het bureau in een schouwburg, waar plaatsbiljetten te krijgen zijn; — afdeling: het bureau onderwijs (op een gemeentehuis);
3. gebouw van zekere tak van dienst: bureau van politie ; — iemand naar ’t bureau brengen, opbrengen;
4. het gezamenlijke personeel dat aan (of in) een bureau arbeidt; — voorzitter en secretaris van een vergadering; — bureau van stemopneming (bij verkiezingen), die leden van een college die de stembriefjes opnemen en openen, stembureau;
5. (Zuidn.) (scherts.) gemak: hij moet eens naar den bureau.