m. (-s),
1. prop van een vat, bom; — de bommel is los, losgebroken, de bedrieglijke toeleg, het geheime plan is aan den dag gekomen; — hij is op weg naar Bommel, hij gaat sterven; — (gew.) hij is naar Bommelskonten, spijbelt; — naar Bommelskonten, bits antwoord op een onbescheiden vraag waarheen men gaat.
2. (Zuidn.) dikke vrouw.