Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bommel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. prop van een vat, bom; — de bommel is los, losgebroken, de bedrieglijke toeleg, het geheime plan is aan den dag gekomen; — hij is op weg naar Bommel, hij gaat sterven; — (gew.) hij is naar Bommelskonten, spijbelt; — naar Bommelskonten, bits antwoord op een onbescheiden vraag waarheen men gaat.
2. (Zuidn.) dikke vrouw.

< >