Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Boekweit

betekenis & definitie

v.,

1. een waarschijnlijk in de 15de eeuw uit het binnenland van Azië ingevoerde graansoort (Fagopyrum esculentum) met melige korrels, die in vele streken hoofdzakelijk als veevoeder, deels ook voor menselijke consumptie verbouwd wordt; men onderscheidt de grijze zandboekweit en de zwarte of donkerbruine veenboekweit;
2. Franse of wilde boekweit (Fagopyrum tataricum), ook Siberische, Turkse, Tartaarse boekweit, reeboekweit enz. geheten, een in al onze zandstreken voorkomend onkruid tussen de gewone boekweit en aardappelen ; — eeuwige boekweit (Polygonum dumetorum), heggeduizendknoop, onkruid in heggen en kreupelhout; — Engelse boekweit, benaming ener tuinbloem;
3. vrucht van de boekweitplant.