(balanceerde, heeft gebalanceerd), (<Fr.),
1. met kleine schommelingen zich in evenwicht houden: op de slappe koord balanceren ; — met een stok, een mes enz. balanceren, er kunststukjes mee doen, waarbij de stok enz. in evenwicht blijft;
2. (fig.) besluiteloos zijn, nog niet weten wat men doen zal: tussen twee meningen balanceren, nog niet weten te kiezen;
3. (hand.) de balans opmaken.