Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afscheiding

betekenis & definitie

v. (-en),

1. de daad van afscheiden: men liet greppels en sloten graven tot afscheiding der landerijen ;
2. (scheik.) afzondering uit een verbinding : afscheiding van bezinksel, zuren ; — (physiol.) de afscheiding van slijm, speeksel;
3. scheiding die tussen voorwerpen, ruimten of personen bestaat: de strenge afscheiding van de verschillende standen der maatschappij;
4. het uittreden uit een gemeenschap : dergelijke maatregelen kunnen de eendracht in de Kerk niet bevorderen ; zij leiden tot onenigheid en afscheiding ; inz. als hist. term het uittreden van zekere groepen uit de Hervormde Kerk in 1834, waaruit de Christelijk Gereformeerde Kerk is voortgekomen;
5. het voorwerp dat de scheiding tussen ruimten of voorwerpen uitmaakt, of de lijn die ze zichtbaar voorstelt: een brede sloot was de afscheiding tussen de beide stukken land ; de afscheiding der provinciën is niet duidelijk zichtbaar.

< >