Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afbrengen

betekenis & definitie

(bracht af, heeft afgebracht),

1. van een plaats verwijderen; — een vaartuig afbrengen, vlot maken, in dieper water brengen; — iem. van de goede, slechte weg afbrengen, die doen verlaten; — iem. van iets afbrengen, door overreding hem daarvan af doen zien (van een besluit, een vermoeden, een plan); afleiden, doen afdwalen (van een onderwerp); — (Zuidn.) iem. iets af brengen, het hem afleren; — het gesprek van iets afbrengen, op een ander onderwerp brengen; — zijn eer, zijn goede naam er afbrengen, die uit een dreigend gevaar ongeschonden bewaren; — het leven er afbrengen, zijn leven redden of behouden; — het er goed afbrengen, er goed, zonder schade of nadeel afkomen; (ook) een zaak tot een goed einde brengen ;
2. naar beneden brengen ; rondhout afbrengen, van de plaats waar het in ’t tuig behoort, naar beneden brengen;
3. stroomafwaarts voeren;
4. (gew.) naar het schip brengen.