Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Adam

betekenis & definitie

m. (-s),

1. naam van de eerste mens volgens de bijbel; — kinderen van Adam, mensen; — neef van Adamswege, zeer verre neef, zodat men moeilijk de graad van bloedverwantschap zou kunnen uitrekenen; familie van Adamswege, even ver of na in de familie als ieder willekeurig persoon;
2. (fig.) stamvader;
3. ingeschapen aard, inz. de geneigdheid tot zonde: de oude Adam kwam weer boven ; de oude Adam kijkt uit de mouw ; de oude Adam afleggen, zich beteren;
4. als de rechte Adam komt, gaat Eva mee, gezegd tegen een meisje, die beweert niet te willen trouwen (vgl. als de rechte Jozef komt);
5. Adam en Eva, gew. naam voor de monnikskap, voor de witte dovenetel en voor de gevlekte orchis.