(zeilde achter, heeft en is achtergezeild),
1. (zeew.) zeilende achterblijven;
2. (onoverg.) achterblijven, terwijl anderen wegzeilen; (fig., w. g.) niet meedoen, niet van de partij zijn; — (overg.) iem. aan wal doen bfijven door zonder hem weg te zeilen: we hebben die lastige kerel maar achtergezeild;
3. een zeilend schip voorbijzeilen : we hebben die brik achtergezeild.