Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Armzalig

betekenis & definitie

nog niet in 't mnl.; niet een samenstelling van arm en -zalig, maar een samenstellende afleiding van arm en zaal door den uitgang ig, waarin het woord zaal een oudgermaansch woord is, met de bet. tijd, omstandigheid, gelegenheid, ook gunstige tijd en geluk; de oorspr. bet. was ellendig, rampspoedig. Later verzwakte de bet. en nu heeft het die van beklagenswaardig, armelijk, gering, nietswaardig, „Armzalig overschot van vroegere grootheid”.

Het wordt dikwijls gebruikt op de manier, waarop wij ook ongelukkig gebruiken: „denk je, dat ik om die armzalige paar dubbeltjes zal liegen ?”