armzalig
armzalig - Bijvoeglijk naamwoord 1. van weinig waarde ♢ Ze woonden in een armzalig huis, maar waren wel gelukkig. Woordherkomst afgeleid van arm met het achtervoegsel -zalig Synoniemen ellendig, schamel
Nederlandstalige WikiWoordenboek
armzalig - Bijvoeglijk naamwoord 1. van weinig waarde ♢ Ze woonden in een armzalig huis, maar waren wel gelukkig. Woordherkomst afgeleid van arm met het achtervoegsel -zalig Synoniemen ellendig, schamel
Nederlands woordenboek voor onderwijs
armzalig - zelfstandig naamwoord uitspraak: arm-za-lig 1. wat niet veel voorstelt, onbeduidend ♢ ze hebben maar een armzalig huisje 1. een armzalig loontje [heel laag] Zelfstandig na...
Ontwerp nu je advertentie. Direct online!
Geschreven door Dr. E. Schröder, 1980
Woorden als armzalig en rampzalig maken wel een wat vreemde indruk. Bij het eerste zou men nog kunnen denken aan: zalig zijn de armen van geest, maar wat moeten we dan met het tweede aan? Wanneer een ramp geschiedt, pleegt men zich toch niet zalig te gevoelen. Wij zullen bij de verklaring van beide woorden moeten uitgaan van een samenvoeging: twee...
Friesch woordenboek
adj. & adv., earmhertich, skiterich, nearzich.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) rampspoedig, zeer ongelukkig ; — 2. armoedigd, pover : er armzalig uitzien ; een armzalig vertrek ; — 3. nietig, gering : een armzalig traktement; — nietszeggend, onbetekenend: armzalige uitvluchten ; de armzalige inhoud van dat boek ; 4. zeer dom : armzalige f...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
bn., bw. (1 van personen: machteloos, gering; 2 van zaken: nietig; geen waarde hebbend; 3 armoedig, pover): 1. armzalige stervelingen; 2. een armzalig traktement; 3. armzalige meubeltjes.
Modern Woordenboek (1930-1961)
(arm’za:ləch) bn. en bw. (-er. -st) [Ags. sael, omstandigheid] 1. machteloos, gering: -e sterveling! 2. zonder waarde: zijn penningen. 3. zeer dom: -e fouten. 4. in treurige toestand: een vertrek; er uitzien. Syn. ellendig, kommervol.
Woorden en uitdrukkingen verklaard
nog niet in 't mnl.; niet een samenstelling van arm en -zalig, maar een samenstellende afleiding van arm en zaal door den uitgang ig, waarin het woord zaal een oudgermaansch woord is, met de bet. tijd, omstandigheid, gelegenheid, ook gunstige tijd en geluk; de oorspr. bet. was ellendig, rampspoedig. Later verzwakte de bet. en nu heeft het die...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
bn. ook bw. rampzalig, zeer ongelukkig; beklagenswaardig (van personen): er armzalig uitzien: — nietig, gering: mijn armzalig traktement, — armoedig: een armzalig vertrek; — armzalige fouten, zeer dom.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.