Wat is de betekenis van -ig?

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

-ig

-ig - Achtervoegsel 1. vormt een bijvoeglijk naamwoord uit zelfstandige naamwoorden of werkwoorden 2. indien toegevoegd aan een zelfstandig naamwoord voorafgegaan door een bijvoeglijk naamwoord dat het zelfstandig naamwoord beschrijft (bv. roodharig, dikhuidig, tweebenig) Woordherkomst Van het Oudnederlandse -ag, -ig, van het...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

-ig

-ig - woorddeel 1. enigszins .... ♢ dikkig = enigszins dik 2. wat lijkt op .... ♢ azijnig = wat lijkt op azijn Woorddeel: -ig Synoniemen -achtig

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

-ig

(əch) avgs. [~ Lat. icus < Gr. ikos] betekent: 1. (achter zelfstandige naamwoorden) hebbend : machtig. 2. (achter id. en adjektieven) overeenkomend met : vurig, goedig. 3. (achter werkwoorden) geneigd tot : begerig.

2025-07-15
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

-ig

-ig achterv. dat bn. vormt categorie: erfwoord Onl. -ig bijv. in elelendig 'buitenlands', ēnmuodig 'eensgezind', heilig 'heilig' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. -ich, -ech. Inheems achtervoegsel, ontwikkeld uit pie. *-k(o)-. In graag (...