Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

directeur

betekenis & definitie

(de, -s, -en), (i.h.b.:) bedrijfsleider op een plantage (A.1), werkende (a) in opdracht van een agent (vroeger administrateur geheten) en evenals deze in loondienst bij de buitenlands wonende eigenaar, of (b) in opdracht van de eigenaar die meestal in Paramaribo woont, a: Of ik bereid was de directie van de plantage Berlijn te aanvaarden, omdat de bejaarde directeur met pensioen zou gaan. Berlijn was het persoonlijk eigendom van de Directeur President van de N.H.M. en werd beheerd door de Agent hier te lande (Waller 20). b: De Bewoonder van de Plantagien zijn Europianen uit verschelde Natiën bestaande; de Eigenaar, als die op een Plantagie woond, word een Planter genoemt, maar als deze geen zin daar meer toe heeft om op dezelve te wonen, zo gaat hij in Paramaribo of in 't Vaderland zijn verblijf nemen, en stelt een Opzigter over 't zelve, die het Plantagie leven wel verstaat, welke men Directeur noemt, op deze moet hij alles laten staan: Maar die wat gemakkelijker vallen nemen wel een Directeur bij haar ( ) (Herlein 1718: 85).

-Etym.: Oudste vindpl. van a: Blom 1786; van b: regl. van 1695 (S&dS 209). Zie ook: absenteïsme.