Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

zo

betekenis & definitie

1. (aanwijzend voornaamwoord) dat, zulks. Ik weet niet, zei Irma, maar zo gebeurt vaak (Schungel 101).

Maar in mijn jeugd vertel ik zo, wat later betreft weet ik niet (Doelwijt 1971: 60). Vanwaar hebt u dat vandaan? een kommentaar. Dominee zei zo. Na' de hel met dominee! (Cairo 1976: 164). 2. (tw.) let wel, moet je weten. Er werd echt hard gewerkt en binnen een zes weken zo, hadden we een groot stuk grond van misschien honderd bij honderd ketting schoon gemaakt en klaar voor beplanting (B. Ooft 1969: 71). Ineens zo, ik bel voor een zakelijke tori, een welzijnsstichting op in het belang van me eigen welzijn! Dan krijg ik een tirade te horen van een meid die nie lekker is met d'r liefdesverhouding (Cairo in Volkskrant 5-1-1979).
- Etym.: (1) S so, E so, worden ook op deze wijze gebruikt. NB: SN dat zeg ik = dat bedoel ik.
-: zó een, zo’n, (gezegd met nadruk:) en dan nog wel zo’n. Over zo een figuur nu gaat het stripverhaal dat hierna volgt, Conan, de Barbaar (A&P 1980b: 20). De Coppenamestraat leek nog donkerder dan de zijstraten, zo een belangrijke straat (R. Parabirsing in A&P 1980b: 3).