Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

brandnetel

betekenis & definitie

(de, -s),

1. kruid met brandharen, de zeer kleine groen tot rode bloempjes dicht opeenstaand in groepjes (Laportea aestuans, Jodenbaardfamilie). Er zijn geen hekken in de poorten . Alleen een paar verrotte balken met houtluizen , die de roestige resten van de zinken schutting nog vast schijnen te houden. Overal hoog opschietend onkruid. Brandnetels en ook een soort dat bijna lijkt op klaroen , een groente (Ferrier 1968:125).
2. kruid met wit melksap, stijve, stekende brandharen en witte bloemen (Cnidoscolus urens, Cassavefamilie). De brandnetel wordt plaatselijk op de savannas en op kale rotsplaten gevonden. Het is een verwante van de purgeernoot (Stahel 1944: 76). Etym.: De naam is ontleend aan de brandharen, evenals bij AN b., enige Urtica-soorten van dezelfde familie als SN 6. (1). Oudste vindpl. van 1 Kuhn 1828: 79.
-Syn. van 1 rode brandnetel, van 2 witte brandnetel.
-: rode brandnetel, syn. van brandnetel (1): z.a. Dan van de koning, die zoveel vette koeien had, dat iedereen kon krijgen als hij maar de tuin met rode brandnetels kon wieden zonder te jeuken (Hijlaard 32). Etym.: Bloemen, bladstelen en stengels van bloeiwijzen kunnen rood zijn.

: een (kost)grond(je) branden, het hout

-: witte brandnetel, (niet alg.) syn. van brandnetel (2): z.a. Bij jeuk tijdens mazelen make men een lauw bad van de zgn. ‘witte’ brandnetel (May 15). Etym.: De bloemen zijn wit.