Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

groen

betekenis & definitie

bn., (ook:) onrijp. In het verleden maakte de Surinaamse huisvrouw zuurgoed op azijn van groene papaja vruchten, die geschild, in stukjes werden gesneden (Heyde 1973b: 8).

De bananen naar smaak groen of rijp schillen (Dorff 14). - Etym.: Deze bet. is uit het AN vrijwel verdwenen, maar komt wel overeen met die van S groen, E green.
-: zie groene boomboa, groene duim.
-: groene kaas (de), Zwitserse kaas aan een stukje. Ik heb goed in mijn oren geknoopt dat een ruiker hier [in Nederland] een bloemstuk heet, dat groene kaas Zwitserse kaas heet en soepgroente peterselie (Surinaamse studente in Vrij Nederland 8-1-1972). Etym.: Ook in AN wordt wel g. k. gezegd, maar die kan ook geraspt zijn. In Suriname kent men de term ‘Zwitserse kaas' niet.
-: groene kost (de), (veroud.?) verse levensmiddelen. Behalve het werk in het veld, kreeg ik ook nog de zorg voor de rantsoenuitdeeling aan het volk van ‘groenen kost’, nl. bananen, rijst, enz. (Bartelink 10).
- Etym.: In verouderend AN kan ‘groen’ m.b.t. voedsel ook ‘vers’, d.w.z. niet gedroogd, gezouten o.i.d., betekenen, maar dan steeds in combinatie met een bepaald produkt, bijv. 'groene haring'.
-: zie groene petpet, groene schildpad.