Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

kleine

betekenis & definitie

(de, -n), (ook:)

1. jong (maar niet ‘mensenkind’). De Watramama houdt verblijf in kreken . Zij komt nooit anders te voorschijn dan om hare kleinen te zoogen of om zich te kammen met den wonderkam, en wel altijd met jongvloed (van Cappelle 335).
2. plas. doosje komt voor het resultaat van het urine onderzoek, doosje: heeft dokter nog wat gevonden in mijn kleine? (Fernandes z.j.: 38).
-Etym.: (1) Vgl. S pikin, dat zowel ‘klein’ en ‘kleintje’ als ‘kind’ en ‘jong’ (zn.) kan betekenen. (2) Vrmdl. kort voor ‘kleine boodschap’ o.i.d., wat niet (meer?) gebruikt wordt.
- Syn. van 1 en 2 kleintje. Zie i.v.m. 2 ook: kleinen.