Gepubliceerd op 21-06-2017

Zout

betekenis & definitie

1. da’s dik van -e, da’s in orde, voor elkaar. Ook wel de soep is van zoute ‘dat is geregeld; de zaak is voor elkaar’. Bargoense uitdr. uit het begin van deze eeuw. Meermaals voorkomende in het werk van de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal.

Toen we nog een hortje in de boom gezete hadde, vonde we ’t maar beter om terug te gaan naar de wei en daar te wachte tot de soep van zoute was. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

2. op de-e dot gaan, slanguitdr. voor ‘copuleren’. De zoute dot, ook wel zoute sik(kie), is een schertsende ben. voor het vrouwelijk schaamdeel.
3. van -e, net op tijd, op het juiste moment: hij komtvanzoute. Slanguitdr.