Gepubliceerd op 21-06-2017

Tien

betekenis & definitie

zie ook Tien over rood

1. de- geboden, iemands tien vingers. Bijv. in de uitdr. iemand de tien geboden in zijn gezicht zetten ‘hem of haar met zij n tien nagels in het aangezicht krabben’; met zijn tien geboden eten ‘met zijn vingers eten, dus niet met vork en mes’.

... kom d’r niet an mit je tien geboje! (Israël Querido: Levensgang, 1901)

En dan lekker smikkele in ’n happetaria, koppies koffie met soezen en slagroompunte... Om je tien geboje bij op te likke... (Jan Mens: Mensen zonder geld, 1939)

2. een - meteen griffel (en een zoen van de juffrouw), schertsend gezegd nadat iemand een goede prestatie geleverd heeft: ‘jij verdient de hoogste waardering’. Dit clichégezegde is al erg oud.

Vrijmoeth - je bent een reus! Een tien met een griffel! (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)

Zij werd een paar keer wakker die nacht en kuste zijn keel, zijn schouders, zijn oor. ‘Heb ik nu een tien gehaald?’, lachte zij. ‘Met een griffel?’ (Hugo Claus: Het jaar van de kreeft, 1972)

Langzaam las Helena: ‘Soms verdwaalt er iemand in een wereld die hij niet kent.’ Ze had ieder woord nadrukkelijk uitgesproken. ‘Bedoel je...’ Total Loss kwam overeind om Helena goed aan te kijken, ‘je bedoelt dat Edgar hélemaal verdwaald is, in een wereld die hij niet kent?’ ‘Een tien en een zoen van de juffrouw!’ Helena tilde hem op. (Miep Diekmann: Total Loss, weetjewel, 1973)

‘Tien met een griffel!’ kraait hij en poetst zijn bril- leglazen op. (Bert Hiddema: Zwart geld, 1983) Tussendoor worden er zo af en toe fraaie korte filmpjes vertoond die een overgang in het verhaal illustreren. Ook het geluid verdient een tien met een griffel. (ComputeriTotaal, april 1995)

3. met geen - paarden iets kunnen/willen doen, met geen enkele mogelijkheid iets kunnen, willen doen.

Weetje waarom Nordholt geen burgemeester van Amsterdam is geworden? ‘Omdat hij met geen zes paarden in de ambtswoning was te krijgen.’ (Vrij Nederland, 20/08/94)

Met geen tien paarden kan hij op de naam komen. (Elsevier, 17/06/95)

4. met zijn - tenen omhoogliggen, slanguitdr. voor ‘dood zijn’.