1. zeuren: lig niet te zeuren: lig niet te - ‘zeur niet; zanik niet zo’; hij begon weer over dat boek te sode-mieteren. Zie sodemieter.
2. dat sodemietert toch niet, dat doet er helemaal niets toe; dat hindert niet. Wat sodemietert het is ‘wat geeft het; wat doet het er toe?’ Syn. dat neukt niet.
Wat sodemietert het? Hij mot toch één keer aan de jajem wennen. (Theun de Vries: Ziet, een mens, 1963)
3. sodemieter op (naarje moer), maak datje weg komt!; hoepel op! Platte verwensing.
‘Non! Sodemieter op!’, schreeuwde Toni. (Hugo Claus: Het jaar van de kreeft, 1972)
Sodemieter op, kouwe kakker... (Bouke B. Jagt:
Bij de gratie Gods, 1985)
sodemieters, krachtterm en uitroep van verbazing of ontsteltenis. Syn. sodeflikkers/sode- knetter/sodemeknorhaan/sodemekraai/sodemelata- fel.
Sodemieters, dat grachtenwater is nog gevaarlijk voor je gezondheid. (Maarten Spanjer: Eigen schuld, 1986)
sodewipwap: als de als de bliksem; erg snel. Slanguitdr.
Maar nu moet ik als de sodewipwap weg. (Jan Wolkers: De hond met de blauwe tong, 1964)