Gepubliceerd op 21-06-2017

Helemaal

betekenis & definitie

1. ben je nu -je huis kwijt,zie huis.

2. dat is het-,dat is uitstekend, geweldig, prachtig. Opgekomen in de jeugdtaal van de jaren zeventig en blijkbaar nog steeds populair. Die heeft het helemaal is een modieuze uitdr. voor ‘dat is de juiste persoon voor iets’.

... die kleine chick daar! Met dat korte rooie truitje! ... Heeeeelémaal!... Zeg! Héélemaal! (Arie B. Hiddema: Kassa, 1971)

Deze shows zijn het helemaal! (Advertentie in Pop- foto, mei 1988)

‘Aaaah fantastisch,’ riep hij uit, ‘een beatband, dat is het helemaal...’ (Kees van der Pijl: Esprit de Corps, 1989)

Bekwaam je zo snel mogelijk in de akoestische folk, dat wordt het over twee jaar he-le-maal! (De Volkskrant, 23/02/91)

Overmars is het gewoon helemaal. (Nieuwe Revu, 14/09/94)

3. - te gek/wauw/yehh,jeugdtaal voor ‘geweldig; te gek’: die hifi-installatie is helemaal te wauw, man! Zieook te gek; te wauw.
4. - terug,terug in de belangstelling, na een periode van afwezigheid. Modieuze uitdr., geliefd bij journalisten. Vgl. terugvan weggeweest.

Het jumpertje is dus weer helemaal terug? Inderdaad. Eigenlijk is het jumpertje nooit weggeweest. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Het Groot Bescheurboek, 1986)

5. het - maken,veel succes hebben. Sinds het begin van de jaren zestig een populaire uitdr., vooral onder studenten en jongeren.

‘Linda,’ zei Rien glunderend, ‘we gaan het helemaal maken.’ (Goede tijden, slechte tijden. De tijd van onbezorgdheid is voorbij, 1991)

6. maak het nou -!, zie maak het nou (een beetje/ effe/helemaal)!