Gepubliceerd op 21-06-2017

Snee

betekenis & definitie

1. de - is eruit; er zit geen - op, de bezieling om goed te presteren is er niet (meer). Bij dit beeld denken we aan een mes zonder snede, dat niets waard is. De uitdr. is gebruikelijk in sportkringen.

En let op wat ik zeg, in de twee wedstrijden voor de Europacup zal het er niet anders toegaan dan hier vandaag. Dat zoiets moest gebeuren. Gelukkig krijgen we nu wat rust. Want het is juist, de kerels zijn moe. Er zat geen snee op ons spel. (Sport 90,12/10/88)

2. een - in zijn neus/oor/vinger hebben, stomdronken zijn. Slanguitdr., die we al terugvinden bij J. H. Gallée, Woordenboek van het Geldersch- Overijselsche dialect, 1895. Harrebomée vermeldt de variant een snee in zijn laars. Vgl. ook Fries in sneed in ’t ear. Endt en Frerichs denken aan de voorstelling van een zekere hulpeloosheid, en wijzen erop dat bij neus vaak het gebaar wordt gemaakt van een snijbeweging met de hand schuin over dit gezichtsdeel.

Men zegt ook wel een goede snee aan hebben. Vermoedelijk ontstaan in (ïgde-eeuwse) studentenkringen. Woordenschat vermeldt snee in ’t oor als studententerm voor ‘roes’.

Dalijk zal die ouwe saskerlap wel weer thuis kom- me met een snee in z’n neus. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

Als je ’s nachts te laat thuis gekomen was met een snee in je neus, dan wist je watje van hem kreeg. (Simon Carmiggelt: Mooi weer vandaag, ongedateerd)

Kijk daar eens, Willem, die zwerver heeft ook al vroeg op de dag een snee in z’n oor, het kan er blijkbaar af! (Theun de Vries: Ziet, een Mens!, 1963) ‘Met een Kater naar de Sauna en vervolgens even langs mijn maitresse’, luidt tegenwoordig nogal eens: ‘Meteen snee in mijn neus m’n zweetje halen om daarna een zwak wipje te maken.’ (Kees van Kooten en Wim de Bie: Het Groot Bescheurboek, 1986)

< >