Gepubliceerd op 21-06-2017

Raap

betekenis & definitie

1 een oude slangben. voor het hoofd, bij uitbreiding ook voor het lichaam. Iemand door zijn raap steken/schietenis ‘hem door zijn hoofd of lijf steken, schieten’; iemand opzijn raap geven bet. ‘hem een pak slaag geven’. Recht voor zijn raap(ooit een informele uitdr., maar tegenwoordig algemeen ingeburgerd en nog nau-welijks aanstootgevend) bet. eigenlijk ‘midden in iemands gezicht1, vandaar ‘op de man af; zonder rond de pot te draaien’.

Ik had zo’n boef recht voor z’n raap geschoten. (Jan Cremer: Logboek, 1978)

Automaties schud ik van ja maar kan niet nalaten om met een smartelijke grimas tegen mijn raap te tikken. (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)

2. een stuk in zijn - hebben,dronken zijn. Platte variant van een stuk in zijn laars hebben.
3. veel in zijn -geslagen hebben,veel gegeten hebben. Raapheeft hier de bet. ‘buik’. Deze slanguitdr. komt o.a. voor in Het dialect van Gouda van A.P.M. Lafeber (1967), en in Het eiland Urk van P.J. Meertens en L. Kaiser (1942).