Gepubliceerd op 21-06-2017

Meneer (meneertje):

betekenis & definitie

1 dag - de koekepeer/-tje koekepeertje, uitroep van straatkinderen tegenover volwassenen. Vaak gevolgd door de repliek dag juffrouw Kattemauw. Meestal hoor je die beestjes, als je binnenkomt, zeggen: ‘Dag meneer, koekepeer!’ (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)

Niets was vervelender dan een escorte ‘dag meneer de rooie Koekepeer’ schreeuwende koters. (Martin Boelens: De dochter van de hondekop, 1977)

... wat ik altijd zo merkwaardig vind... kijk, mannen ... en ook deze mannen... apart, ieder voor zich... dan zijn het gewoon mannen... maar niet zodra ze samen gaan lunchen, als echte heren, dan veranderen ze onmiddellijk in meneertjes koeke- peertjes. (Peter van Straaten: Luxe-verdriet, 1988) Binnenkort op de VPRO: Dag Meneer De Koekepeer, met een zwangere moeder van elf en haar zoontje - in korte broek - van dertig. (De Volkskrant, 24/08/91)

Een jongetje van een jaar of vijf riep tegen mij: ‘Dag meneertje koekepeertje!’, waarna hij schaterend wegliep, omdat hij wel besefte iets heel ongepasts te hebben gezegd. (Het Parool, 02/11/91)

2. - deBruingeeft kopjes,schertsend gezegde wanneer iemand dringend naar het toilet moet. Cliché.
3. - deBruin is op kantoor,onder politieagenten een slanguitdr. waarmee men te kennen geeft dat het koffiepauze is. Bruinis hier een verwijzing naar de kleur van koffie.