Wat is de betekenis van meneer?

2023-12-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

meneer

meneer - Zelfstandignaamwoord 1. een formele manier om een man aan te spreken Dag, meneer De Vries! 2. een nette man Je bent een hele meneer in dat pak! meneer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van menere...

2023-12-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

meneer

meneer - zelfstandig naamwoord uitspraak: me-neer 1. mannelijke volwassen persoon ♢er is een meneer aan de deur Zelfstandig naamwoord: me-neer de meneer de meneren ...

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-02
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Meneer

Meneer - 'een echte meneer', 'Coppi was een hele meneer': een belangrijke renner. Vroeger veel gebruikte uitdr. 'Meneer 100.000 volt': bijnaam van de Italiaanse renner Marino Basso. Vanwege zijn temperament en vervaarlijke eindsprint. 'Meneer Bordeaux-Parijs': bijnaam van Herman van Springel. Hij won deze wedstrijd zevenmaal.

2023-12-02
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

meneer

(de; meneren) - toprenner, kopstuk: grote meneer, zeer prominente renner, vedette. • Er wordt voluit gereden door de grote meneren en in razende vaart komt men op Saint Etienne af, een finishplaats waar altijd wel iets gebeurt. (SMEET)

2023-12-02
Lesbotaal Lexicon Lesbiaans : lexicon van de lesbotaal

Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)

Meneer

Meneer - heteroman, met moeite in de mond genomen. Waar het vroeger de enkeling was die ongeschreven normen wenste te tarten (...), voelen wij ons nu collectief verplicht elkaar enigszins besmuikt de in onze ogen meest onthutsende waarheden toe te vertrouwen: dat wij Mickey Rourke ergens toch wel geil vinden, dat wij een keer naar het bordeel zoude...

2023-12-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Meneer

s., mynhear.

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Meneer

m. (-s), gewone spreektaalvorm van mijnheer.

2023-12-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

meneer

m. meneren; mijnheer; bij de marine aanspreektitel van minderen tegenover officieren en bij het leger van hooggeplaatste officieren tot lager geplaatste en van officieren van dezelfde rang onderling.

2023-12-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

meneer

(mə'ne:r) m. (meneren; -tje) Gemz. mijnheer.

2023-12-02
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

meneer

m. (-neren), gewone spreektaalvorm van: mijnheer.

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Meneer

Meneer m. (-s), (gemeenz. voor) mijnheer.