Gepubliceerd op 21-06-2017

Los

betekenis & definitie

1. -/loosgaan,met veel vuur aan iets beginnen. Vnl. jeugdtaal.

Afgezien van het wat plichtmatig geknik in duistere hoeken weigert men collectief Tos’ te gaan. Ondanks de spijkerharde muziek. (Vrij Nederland, 30/08/86)

Met name de nummers waarin gastmuzikant Cor Willems achter z’n hammond loos gaat zijn geslaagd te noemen. (Oor, 14/01/89)

Het wil er bij haar niet in dat iemand die loos gaat op gitaarmuziek, de oren dichthoudt zodra er samples, drummachines en toetsenborden aan te pas komen. (De Volkskrant, 26/08/94)

2. - in de mond,vast in de kont, zie heet/grof in de mond, koud in de kont.
3. - zijn op iets,ergens alles van weten. Soldatenslang.