Gepubliceerd op 21-06-2017

Koekoek

betekenis & definitie

1 datdank(t)/haaltjede-, natuurlijk is dat zo; dat wil ik wel geloven. Letterlijk bet. deze uitdr. ‘de duivel mag je halen als het niet waar is’. Zie de opmerkingen onder 3.

Hoe langer je er bent, zeggen ze, hoe meer je ervan gaat houden. Dat haaltje de koekoek. (Gerrit Kom- rij: Averechts, 1980)

‘Ik wacht op uitleg’, zei ze. Dank je de koekoek, dacht ik. (Jan Brokken: De zee van vroeger, 1986)

En dat virus heette natuurlijk niet Hölderlin, want je werd niet onwel van een dichter. En zeker niet van een Duitser, haal je de koekoek. (Dimitri Frenkel Frank: Een vrouw uit de provincie, 1987) Nu roepen veel mensen: ‘Aids is al jaren niet meer een specifieke homoziekte want het komt nu ook voor bij hetero’s.’Ja, dank je de koekoek! (Nieuwe Revu, 06/09/95)

2. -!, als uitroep onder jongeren: ‘mij neem je niet te grazen’.
3. loop naar de -, loop naar de maan. Koekoek is hier een eufemisme voor ‘duivel’. Gaat terug op een oud volksgeloof, net als de uitdr. onder 1. Bij de oude Germanen was de koekoek de vogel van Donar, de god van de donder en de bliksem. Na de komst van het christendom werd Donar met de duivel geassocieerd.

< >