1. voor het-laten gaan,aanbrengen, in hechtenis doen nemen, verschut laten gaan (van het Bargoense werkwoord verschutten‘in hechtenis nemen’, waarbij schuteen verbastering is van schot‘afsluiting’). Gaas(dun metalen vlechtwerk, van Frans gazeen waarschijnlijk genoemd naar de stad Gaza in Palestina, van-waar het afkomstig was) verwijst eveneens naar de tralies van een gevangeniscel. Net zoals bij verschutgaanvloeit hieruit een tweede bet. voort:
2. voor het - gaan,voor ‘schut5 gaan, bespotting moeten ondergaan; zich belachelijk maken, voor gek staan. Het verband met 1 is echter niet helemaal duidelijk. Wellicht gaat het om een foutieve interpretatie hiervan. Vnl. Rotterdams.
Plotseling bleef Sirius staan: ‘We hebben onze Rode Boekjes niet meegenomen. Daarmee gaan we voor gaas bij de kameraden.’ (Boudewijn Büch: Links, 1986)