Gepubliceerd op 21-06-2017

Bak (bakje)

betekenis & definitie

zie ook bakkie; volle bak rijden:

1. aan de - komen,aan de beurt komen; gelegenheid krijgen om te laten zien wat men waard is. De uitdr. heeft gedurende de laatste decennia een betekenisverruiming ondergaan, nl. die van ‘werk vinden’. Bakis een oude zeemansterm voor ‘een grote houten kom of kuip waarin de warme kost voor de matrozen (ingedeeld in groepjes van zes tot acht man) werd opgediend’. Deze bet. vinden we bijv. nog terug in een roman van Jan de Hartog (De kunstenaar,1989): ‘Het was de traditie van de Zeevaartschool dat iedere groep van vijf jongens, “bak” genaamd, een zeevader kreeg toegewezen.’ Aan het hoofd van deze gemeenschappelijke etensbak zat de baksmeester.Wie niet aan de bak kwam, kreeg dus zijn portie eten niet uitgeschept. Verschillende gezegden hebben betrekking op deze bet. van bak: aan de bak gaan‘aanzitten aan de familiedis’; stilte aan de bak‘stil daar’; geen slag aan de bak kunnen krijgen ‘niet aan de beurt, aan het woord kunnen komen’; goed bij de bak zijn‘een stevige eetlust hebben’; flauwe bak‘flauwe grap’. Bij dit laatste wordt de inhoud van de bak metonymisch gebruikt voor ‘flauwe kostk De uitdr. aan de bak komenvoor ‘een baan vinden’ (in moeilijke tijden) is tegenwoordig erg populair onder jongeren en welzijnswerkers.

... een initiatief om onbekend Hollands talent aan de bak te helpen. (Oor, 07/10/81)

... onze eigen jeugd komt niet meer aan de bak. (Harrie Jekkers en Koos Meinderts: Uit de school geklapt, 1985)

Na haar eindexamen kon ze maar niet aan de bak komen. (Popfoto, maart 1987)

Maar ja, hij is onlangs weer naar Amerika vertrokken, omdat hij hier niet aan de bak komt. (Nieuwe Revu, 30/05/91)

2. -je leut/pleur/slobber/troost/zweet,cliché- en slangbenamingen voor ‘kopje koffie’. Er bestaan nog varianten. De meeste stammen uit het soldatenslang en/of zijn in de volkstaal erg courant. Tegenw. schijnt de uitdr. vooral populair te zijn onder studenten. Leutis wellicht het Vlaamse woord voor ‘plezier, grap’. Zweetzinspeelt dan weer op de transpiratie, die vergeleken wordt met het koffienat. Beide volgen op de noeste arbeid. Pleurkomt van het werkwoord pleuren‘gooien’, vooral in soldatenslang erg populair, wellicht afgeleid van pleuris.

’s Avonds thuis zatte we achter een heet bakkie slobber te broeie... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

En schenk nog ’n bakkie leut in. (Jan Mens: Mensen zonder geld, 1939)

... we gingen stiekem een bakkie leut halen aan boord van een van de binnenliggende schepen. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966) Jullie een bakje troost, jongens? (K. Norel: Engelandvaarders, 1972)

Niks even bijkomen in de warmte met een bak slobber. (Heere Heeresma: Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp, 1972)

Laten we een bak pleur gaan halen. (Henk Salle- veldt: Het woordenboek van Jan Soldaat, 1978)

En nu koffie, nu een sterke bak leut. (Willem Brakman: Een familiedrama, 1984)

Wie zou de uitdrukking ‘een bakje tróóst5 hebben bedacht? (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)

Een bakkie pleur bouwen = koffie zetten. (Het Eerste Nederlandse Studentenwoordenboek, 1991)

3. de- indonderen/indraaien,in (voorlopig) arrest gezet worden. Aanvankelijk soldatentaal (uit Ned.-Indië), maar teg. in ruimere kring geaccepteerd.

Hij moet voor ze werken, anders draait hij in de States de bak in. (Gerben Hellinga: Merg en been, 1986)

4. van de - gaan,flink uitgaan en zijn geld laten rollen. Destijds een populaire uitdr. onder soldaten in Ned.-Indië. De bakis hier een kist waarin de soldaat zijn geld bewaarde. Teg. verouderd.