Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zuid-Holland

betekenis & definitie

Zuid-Holland - een der provinciën van Nederland, 3013 K.M.S; daarvan wordt 19,5 % als bouwland gebruikt, 6,38 % als tuingrond en 54 % als grasland. Alleen Friesland heeft een grooter percentage aan grasland. Woeste gronden beslaan 2,8% van den bodem; de ontginning beteekent niet veel.

Geologie. Van de gronden, die aan de oppervlakte voorkomen, is het diluvium het oudst. Het komt voor in eenige „donken” in de Vijf Heerenlanden en de Alblasscrwaard en waarschijnlijk ook bij Hilligersberg ten N. van Rotterdam. In den laat-pliocenen tijd was dit gebied een ondiepe zee. De daling, die in het tertiair plaats vond, zet zich in ’t kwartair voort, en is voor het N. en O. van de provincie grooter dan in het Z. en W. Alle kwartaire lagen zijn afgezet in stroomend zoet rivierwater of zijn bezonken in zoetwaterplassen. Nergens blijkt evenwel een duidelijk zonaire bouw in het oudste gedeelte van het diluvium.

Tot de jongere deelen van deze periode behooren de Eemlagen en het zand van het Laagterras. In den oudholocenen tijd valt de vorming van het z.g. veen op grootere diepte, dat gemiddeld 20 M. beneden A. P. thans ligt. In het haf, achter de duinen, vormde zich toen oudere zeeklei, die thans nog in de bodems der droogmakerijen te voorschijn komt. Daarna had de vorming van het jongere laagveen plaats, dat een groot deel van de provincie bedekt. Later ontwikkelde zich vóór het stuk afgenomen oude duinlandschap, dus aan de zeezijde, het jongere duinlandschap, terwijl gedurende en na dien tijd vooral in het Z. veel laagveen werd vernield of bedekt met jongere zeeklei.

Waterstaatkundige toestand. Voor ’t grootste deel is Z.-H. polderlanden wordt als zoodanig verdeeld in waterschappen, die als belangrijkste taak hebben het onderhoud van den boezem en zorgen voor uitlating (en zoo noodig inlating) van water. De voornaamste waterschappen zijn: de Vijf Heerenlanden; de Overwaard (met de Giesen) en de Nederwaard (met de Alblas). Deze 3 gebieden loozen op Lek, Noord en Linge. De Schieboezem (met de Schie en de Vliet tot Leidschendam), welke loost op Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg, tevens bezuiden Scheveningen op de Noordzee ; De Rotteboezem, loozend bij Rotterdam; de Zuidplas- en de Prins Alexanderpolder, welke beide loozen op den Hollandschen IJsel; Rijnland, waartoe o. a. de Oude Rijn beneden Bodegraven behoort, verder de Gouwe ; dit waterschap loost bij Katwijk, Spaarndam en Halfweg en Gouda, Woerden, op Rijnland loozend.

Verder nog verschillende boezemgebieden op de eilanden, zooals die van de Bernisse, van den ouden Koedood, de Waal, enz. Het onderhoud van de dijken berust bij de hoogheemraadschappen, o. a. het hoogheemraadschap Delfland, dat de meeste polders van den Schieboezem omvat; het hoogheemraadschap Schieland, de rest van den Schieboezem, de Rotteboezem, Zuidplas- en Prins Alexanderpolder omvattend; het hoogheemraadschap Rijnland, dat samenvalt met het waterschap. Wat de open wateren betreft, bevatten deze gedeeltelijk zoet, gedeeltelijk zout water. De Noordelijke wateren hebben het karakter van getij-rivieren, terwijl Hollandsch Diep, Haringvliet en het Volkerak in aard overeenkomen met de Zeeuwsche wateren en dus zeegaten zijn. De Noordelijke zijn: 1) Nieuwe Maas, Scheur,Rotterdamsche Waterweg.

2) Boven- en Beneden Merwede, Oude Maas, Botlek-Brielsche Nieuwe Maas. Verbinding tusschen 1 en 2 vormt de Noord.
3) Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep. Dit verdeelt zich in Volkerak en Haringvliet.
4) Volkerak, Krammer, Grevelingen of Bieningen.

Hoogte. De duinen vormen bij Den Haag een golvend plateau, van + 10 M. hoogte, waarvan een deel voor huizenbouw tot 7 M. + A. P. mag worden afgevlakt. Enkele donken in de Alblasserwaard en de Vijf Heerenlanden verheffen zich tot 4,8 M. + A. P. ; verder ligt Goeree en Overflakkee, het Z.W. van Beierland, het W. van Voorne en Rozenburg nog boven A. P.; de geheele rest gelijk of lager dan A. P.; het laagst is de Prins Alexanderpolder: 5,90 M. — A. P.

Gebruik van den bodem. Wij kunnen dan Z.-H. in 13 gebieden verdeelen:

1) Noordelijk klei- en veengebied. Het bestaat deels uit laagveen, deels uit zeeklei, nl. in de droogmakerijen. Bijna de geheele oppervlakte wordt als grasland gebruikt. Alleen in de gemeenten Nieuwveen, Zevenhoven en Ter Aar is de akkerbouw van eenige beteekenis. De uitgestrektheid bouwland is er achteruitgegaan, terwijl de tuinbouw terrein gewonnen heeft. Belangrijk is deze vooral in Ter Aar en Alkemade. De meeste bedrijven zijn veehouderijbedrijven met een meest voorkomende grootte van 20—30 H.A. Grootere dan van 40 H.A. zijn schaarsch. Op deze bedrijven wordt in hoofdzaak Goudsche kaas gemaakt.

Aan vetweiden wordt minder gedaan. Van beteekenis zijn de schapenhouderij en vooral de varkensteelt. Deze wordt in ’t algemeen veel bedreven in streken, waar Goudsche kaas gemaakt wordt met het oog op het te gelde maken van de wei. Daarbij komt, dat de varkensmest in die bedrijven zeer veel waarde heeft. Het kleinbedrijf heeft, behalve in de tuinbouwgebieden, weinig beteekenis. Het pachtwezen overheerscht. Ruim 42 % wordt door de eigenaren geëxploiteerd.

2) Rijnland, bestaande uit laagveen en rivierklei. Nagenoeg alles is weiland; alleen in de gemeente Hazerswoude, die zich ook over een deel der Rijnlandsche droogmakerij uitstrekt, komt nogal bouwland voor. Van beteekenis is verder de tuinbouw in Boskoop en omgeving met zijn wereldberoemde culturen. Het vee behoort meest tot het Groninger type. Men fokt er zelf weinig, maar koopt op de markten aan. De melk wordt deels versch verkocht, deels tot boter en kaas (Goudsche en Leidsche) verwerkt.

De afgemolken koeien worden vetgeweid en ook wel op stal vetgemest. Tusschen het rundvee worden veel lammeren en schapen vetgeweid. Gemiddeld groote bedrijven komen ’t meest voor. Ruim 40 % van den bouw-, gras- en tuingrond wordt geëxploiteerd door den eigenaar. Bij de tuinbouwbedrijven is dit % nog grooter.

3) Zuid-Hollandsche bollen- en weidenstreek langs de zee. De teelt van bloembollen breiddde zich tot in oorlogstijd voortdurend ten koste van het grasland uit. Bouwland vindt men alleen op de rivierklei aan den mond van den Ouden Rijn. De akkerbouw vormt hier een overgang tot de groenten- en bollenteelt. De groententeelt is in de omgeving van Katwijk en Rijnsbrug niet onbelangrijk (vroege aardappelen en kool). Ook op de bloembollenvelden worden als voor- en nateelt belangrijke hoeveelheden groenten verbouwd. In het gebied telde men in 1912 1143 H.A. bouwland, 6946 H.A. grasland en 3363 H.A. tuingrond, waarvan 3000 H.A. bloembollengrond. Ook hier wordt meest Groningsch vee gehouden.

De melk wordt tot boter en Leidsche kaas verwerkt, voor zoover zij niet naar de steden wordt verkocht. Vetweiderij is van geen belang. De bedrijven van 1—5 en van 6—10 H.A. nemen een betrekkelijk aanzienlijke oppervlakte in. Deze bedrijven zijn overwegend bloembollenbedrijven, die juist door de intensiteit van het bedrijf tot betrekkelijk groote bedrijven kunnen gerekend worden. De veehouderijbedrijven hebben de gewone grootte als in 1 en 2. Van de gecultiveerde oppervlakte is 41 % in gebruik bij den eigenaar. Bij den tuinbouw is dit procent 59, bij de veehouderij 33,5.

4) Westland, bestaande uit zand en klei: 6913 HA. grasland, 3089 H.A. tuingrond en 1811 H.A. bouwland. Ofschoon dus slechts 1/3 van de gecultiveerde oppervlakte door den tuinbouw wordt ingenomen, is dit toch verreweg het belangrijkste bedrijf, hetgeen wel hier uit blijkt, dat het Westland naast ± 350 zelfstandige landbouwbedrijven, 1200 tuinbouwbedrijven telt. De tuingrond breidt zich ten koste van het bouw- en grasland voortdurend uit en wordt daarbij door het toenemen der reeds groote oppervlakte glas (plat glas, komkommer- en druivenkassen, warenhuizen) steeds intensiever. Hoofdproducten zijn: komkommers, druiven, bloemkool, wortelen, vroege aardappelen en aardbeien. In het landbouwbedrijf speelt de veehouderij de hoofdrol. Een groot deel der melk wordt versch verkocht, een deel tot boter en kaas verwerkt. Terwijl door de tuinbouwers groote hoeveelheden koemest (Schiedammer) en paardenmest wordt aangekocht, wordt ter verkrijging van mest door hen ook veel aan varkensmesterij gedaan.

De akkerbouw heeft niet veel beteekenis. Naast granen en peulvruchten worden vooral aardappelen .verbouwd. 25 % van de oppervlakte wordt door bedrijven van 1—5 H.A. geëxploiteerd. Per H.A. glastuin wordt een kapitaal vereischt (vóór den oorlog) van 20—40.000 gulden. In het Westland speelt het pachtwezen een overwegende rol. Nog geen 30 % der gecultiveerde oppervlakte wordt door eigenaars geëxploiteerd. Bij den tuinbouw is dit ruim 34 %, bij den landbouw ± 27 %.

5) Delf- en Schieland, grootendeels laagveen, verder rivier- en zeeklei. De akkerbouw heeft weinig te beteekenen. Wel heeft zich in de omgeving van Rotterdam en Delft een aanzienlijke tuinbouw ontwikkeld. Vooral de teelt van komkommers is van belang. In de omgeving van Schiedam en Delft, het z.g. spoelingsdistrict, is bij de veehouderij het vetmesten van vee met spoeling, zoowel in de weide als op stal, hoofdzaak. Gefokt wordt er niet.

Men koopt melkkoeien om die te melken en tegelijk vet te mesten. In het overige deel overweegt de melkveehouderij. Een deel der melk wordt verkocht, een ander deel dient tot bereiding op de boerderij van boter en komijnekaas of, zooals langs den IJsel het geval is, van Goudsche kaas. Behalve in de gemeenten met belangrijken tuinbouw heeft het kleinbedrijf niet veel te beteekenen. Zeer groote bedrijven komen weinig voor. Ruim 85 % van den bodem wordt geëxploiteerd door eigenaars.

6) Land van Gouda en Woerden, deels laagveen, deels rivierklei; veehouderij is hoofdzaak en bereiding van Goudsche kaas is vrijwel de eenige tak van bedrijf. Bouwland wordt zoo goed als niet aangetroffen. Het aantal runderen bedraagt hier 206 per 100 H.A. bouw-, gras- en tuingrond. Ook is de varkenshouderij er van groote beteekenis (door de wei). Zoowel de kleinbedrijven als de groote komen weinig voor. Van de gecultiveerde oppervlakte is ± 46 % in eigen exploitatie.
6) Krimpener Waard en 7) Alblasserwaard en Vijf Heerenlanden. Deze beide gebieden komen veel met elkaar overeen. Deels laagveen, deels klei. Alleen in de Vijf Heerenlanden, waar de overgang naar de Geldersche rivierklei merkbaar is, komt nog landbouw van eenige beteekenis voor, wat ook blijkt uit het aantal boomgaarden, dat daar voorkomt. Vermelding verdient verder de belangrijke griendcultuur.

Het doel van de veehouderij is het maken van Goudsche kaas of melkverkoop. De rundveestapel is er minder dicht dan in 5. In deze gebieden wordt nog vrij veel extensief geëxploiteerd; veel ver van huis gelegen hooiland komt voor. De varkenshouderij is in 6 van zeer veel beteekenis, in de Alblasserwaard minder, hoewel zij sterk toeneemt. In 7 komt het kleinbedrijf vrij veel voor. In 6 wordt de helft der gecultiveerde gronden door eigenaars geëxploiteerd; in 7 bijna 44 %.

9) Rijn-, Delf- en Schielandsche droogmakerijen. In dit zeekleigebied was vroeger akkerbouw hoofdzaak. De daling der graanprijzen en de groote vraag naar melk voor versch gebruik in de Hollandsche steden en voor de margarine- en andere fabrieken te Rotterdam en elders zijn oorzaak geweest, dat vóór den oorlog veel bouwin grasland is omgezet, zoodat de veehouderij veel belangrijker is geworden dan de akkerbouw. In sommige streken is de warmoezerij ontwikkeld. Bij den akkerbouw speelt de verbouw van granen en peulvruchten de belangrijkste rol; handels-en wortelgewassen (bieten en aardappelen) worden betrekkelijk weinig verbouwd. Kleinbedrijf komt zeer weinig voor. Meest vindt men zeer groote boerderijen: 47 % van den bodem wordt geëxploiteerd door bedrijven van 20—50 H.A. en bijna 36 % door bedrijven van 50—100 H.A. Het pachtwezen is zeer algemeen. 29 % wordt door eigenaars gebruikt.
10) De eilanden. De grond bestaat meest uit klei. In het Noordelijk gedeelte speelt de veehouderij een steeds meer overwegende rol. De melkveehouderij breidt zich hier zoowel ten koste van den akkerbouw als van de mesterij uit. Oorzaak ook hier weer de steeds grooter wordende vraag naar melk voor versch gebruik, alsmede voor de margarinefabrieken te Rotterdam en Dordrecht en de overige in deze streken bestaande fabrieken van melkproducten. Voorts zijn vele landerijen voor bouwland te laag gelegen, terwijl de toestand van den ondergrond soms een bezwaar vormt voor diepere drooglegging. In de laatste jaren zijn, speciaal op IJselmonde, Voorne, Putten en Rozenburg, groote vorderingen gemaakt op het gebied der rundveefokkerij. In het Noordelijk deel der eilanden vindt men het gemengde bedrijf, met een ontwikkeling in de richting van de veehouderij, in het Westelijk deel van de Hoeksche Waard en vooral in Goeree en Overflakkee neemt de landbouw een overwegende plaats in.

Men houdt veel minder vee en dit is voor een groot deel weide- en mestvee. In den regel is de veestapel ’s winters grooter dan ’s zomers. Bij den akkerbouw neemt de graanbouw een vrij ondergeschikte plaats in: 25 a 30 % van het bouwland is met graan bezet. Daarnaast zijn peulvruchten en vooral suikerbieten, aardappelen en uien belangrijke gewassen. In sommige streken vindt men een belangrijken tuinbouw, en wel: Zwijndrecht en omgeving ; het Noordelijk deel van IJselmonde, waarvan de tuinbouw zich echter over ’t geheele eiland verbreidt, en op de geestgronden van Voorne. Over ’t geheel overweegt het bouwland, met uitzondering van IJselmonde, Voorne, Putten en Rozenburg. Meest komt het groote bedrijf voor (het sterkst in de Hoeksche Waard). Verreweg het grootste deel van den grond wordt verpacht.

In ’t algemeen is op het platteland van Z.-H. veeteelt het middel van bestaan: met een kaasproductie van 26 millioen K.G. op de boerderijen en 1.3 millioen K.G. in fabrieken was het in 1912 onze eerste provincie voor vette en volvette kaas, voor de boterproductie is ze no. 5. Voor bloembollen- en boomkweekerijen is het onze eerste provincie ; alleen N.-Holland heeft meer warmoezerijen voor den handel. Voor vlas is het, door de eilanden, no. 4 (na Zeeland, Groningen en Friesland). Ook de verbouw van suikerbieten, aardappelen en uien is belangrijk. Z.-H. bezit echter slechts 4 suikerfabrieken. In Z.-H. ligt 29 % van onzen tuingrond, in N.-Holland 41 %, maar in Z.-H. is de cultuur veel intensiever. Wat de overige industrieën betreft, zijn vooral de metaal- en de olie- en vetindustrie van groote beteekenis. Men zie bij de afzonderlijke stedenbeschrijvingen. De provincie is het rijkst van alle aan steden, die door haar OudHollandsch stedenschoon, haar musea en grafmonumenten veel toeristenverkeer hebben.

Litt.: Omtrent de geologie zie: Uitgewerkt Rapport betreffende de centrale drinkwatervoorziening in Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht, waarin als bijlage I het Rapport omtrent de geologische resultaten van het geo-hydrologisch onderzoek, door Dr. J. P. Steenuis, waarin veel litteratuur behandeld is. Voor den waterstaatkundigen toestand zie men: Beekman, Nederland als Polderland en Polders en Droogmakerijen, terwijl van hem in de Geschiedkundige Atlas van Nederland een kaart (met beschrijving) verschenen is van Hollands Zuiderkwartier in 1300. Teixeira de Mattos, Waterschappen in Z.H. Afzonderlijke beschrijvingen van hoogheemraadschappen gaven: W. F. Gevers Deynoot van Schieland; J. Meylink van Delfland; D. F. Gevers van Endegeest: Rijnland; L. A. Langeveld en C. A. Verhey: de Alblasserwaard, terwijl Prof. R. Fruin De opkomst van Rijnland beschreef. Van den Zuidplaspolder gaf J. A. Beyerinck een beschrijving. Omtrent den landbouwkundigen toestand zie Overzicht van het landbouwbedrijf in Nederland, van de Staatscommissie voor den landbouw (Den Haag 1912) en (van de Directie van den Landbouw) Beschrijving van het grondgebruik in Nederland (1912), terwijl in 1906 verschenen is Beschrijving van den tuinbouw in Nederland. Nieuwere gegevens vindt men in de verslagen van den landbouw en in het Handboek voor de kennis van Nederland en Koloniën. (Uitgave Departement van Buitenlandsche Zaken).